Iedereen heeft wel een paard gezien, en
iedereen weet ook wat er bedoeld wordt met ‘stap’, ‘draf’ en ‘galop’. Maar wat
betekent elk woord dat gebruikt wordt in de paardenwereld? Hieronder ziet u een
verklarende woordenlijst.
Terminologie
- Hengst. Met de hengst wordt een
mannelijk paard bedoeld.
- Merrie. Een merrie is een paard
van het vrouwelijke geslacht.
- Ruin. Een ruin is een gecastreerde
hengst en is doorgaans makkelijker in de omgang dan zijn ongecastreerde
tegenhanger.
- Veulen. Een veulen is een jong
paard onder de leeftijd van één jaar.
- Jaarling. Een jaarling wordt ook
wel een ‘enter’ genoemd en is een paard tussen de één en twee jaar oud.
- Twenter. Een twenter is een paard
tussen de twee en de drie jaar oud.
- Dekhengst. Een dekhengst is een
hengst die goedgekeurd is voor de paardenfokkerij.
- Pony. Een paardenras welke op
volwassen leeftijd een schofthoogte heeft die lager is dan 148 centimeter.
Uitzondering hierop zijn de Arabier, IJslander, Haflinger, Falabella en de
Fjord.
- Koudbloed. Een koudbloed is een
zwaargebouwd trekpaard of werkpaard met doorgaans een koelbloedig (rustig)
temperament.
- Volbloed. Een volbloed is een
paard met de edelste kenmerken van de Arabier.
- Warmbloed. Een warmbloed is een
paard dat qua bouw tussen een koud- en volbloed in zit. De warmbloed is
een veelvoorkomend kruisingsproduct en wordt veel gezien in de
wedstrijdsport.
- Bodemvast ras. Een bodemvast ras
is een paarden- of ponyras dat zich op een bepaalde plaats kan handhaven
zonder te degenereren. Een bodemvast ras heeft ook geen toevoer van vreemd
bloed nodig om op een bepaalde plaats te overleven. Een voorbeeld van een
bodemvast ras is de Shetlander.
- Trekvast ras. Een trekvast ras is
een paarden- of ponyras dat zwaar werk kan verrichten. Over het algemeen
zijn dit dan ook werk- en tuigpaarden die de bouw, spieren en een groot
uithoudingsvermogen hebben. Voorbeelden hiervan zijn de Shire, Clydesdale
en het Belgisch Trekpaard.
- Rijpaard. Een rijpaard is een
paard dat door zijn bouw en beweging geschikt zijn om te berijden. Gangen
moeten ruim, correct en vierkant zijn en het paard moet over een goede
stuwing vanuit de achterhand beschikken. Voorbeelden hiervan zijn de
KWPN'er en de Trakehner.
- Stoeterij. Een stoeterij is een
boerderij waar hengsten en/of merries gestald staan die voor een goede
instandhouding van het ras moeten zorgdragen.
- Stamvader. Een stamvader is een
hengst die een grote rol heeft gespeeld in de paarden- en ponyfokkerij.
Een stamvader zorgt voor de vererving van bepaalde eigenschappen die
voor een ras belangrijk en typerend zijn. Een hengst die dus bepaalde
eigenschappen aan zijn nakomelingen doorgeeft, is een stamvader.
Anatomie
- Achterhand. Dit is het gedeelte
van het paard dat achter het zadel zichtbaar is.
- Behang. Het behang zijn de lange
beenharen aan de koten, wordt vooral gezien bij trekpaarden.
- Benen. De benen zijn de ‘poten’
van een paard. Bij een paard spreek je altijd van benen, en nooit van
poten.
- Borst. De borst van het paard is
het gedeelte aan de voorkant van het paard, tussen de voorbenen.
- Droge benen. Met droge benen
bedoelen wij de benen van een paard waarbij de gewrichten, spieren, aderen
en pezen goed zichtbaar zijn. Ook wordt er in dit geval wel gesproken van
‘glashard beenwerk’.
- Hoef. Dit is het harde hoorn om de
laatste anderhalve vingerkootjes of teenkootjes. De hoef van het paard is
te vergelijken met de menselijke nagels. Het paard staat op de hoef.
- Hoefgewricht. Het hoefgewricht is
het gewricht dat zich in de hoef bevindt tussen het tweede en derde
vingerkootje of teenkootje. Hierdoor kan het paard de hoef bewegen ten
opzichte van het been.
- Hoofd. De kop van het paard. Maar
net als bij de benen, spreken wij in dit geval over het hoofd, in plaats
van de kop.
- Koffer. Dit is het gedeelte van
het lichaam wat zich tussen de voorhand en de achterhand bevindt.
- Koot. De koot is het onderste
gedeelte van het paardenbeen, net boven de hoef.
- Kogel. De kogel is een gewricht
dat zich ongeveer 10 centimeter boven de hoef bevindt.
- Maantop. Met de maantop bedoelen
wij de langere manen die over het voorhoofd vallen, tussen de oren in.
- Manen. De manen zijn de langere
haren van een paard in de medialijn van de nek tot aan de schoft.
- Mond. De mond is de ‘bek’ van een
paard. In de paardenwereld wordt altijd over ‘mond’ gesproken, en nooit
over ‘bek’.
- Nek. Dit is een gedeelte van
ongeveer vijf centimeter, net achter het hoofd. De rest van de nek wordt
bij een paard de ‘hals’ genoemd. De nek is bij het paard een gewricht
tussen de schedel en de eerste halswervel in.
- Schoft. De schoft is een kleine
welving op de plaats waar de rug overgaat in de hals. Er wordt ook wel
gesproken van de schouderhoogte.
- Schofthoogte. Met de schofthoogte
bedoelen wij de afstand van de grond tot aan de schoft. Dit wordt ook wel
aangeduid als ‘stokmaat’.
- Spronggewricht. Het spronggewricht
van een paard is het gewricht halverwege het achterbeen. Het
spronggewricht is het best te vergelijken met de enkels van de mens.
Mensen met weinig verstand van paarden noemen het spronggewricht onterecht
de knie. De knie zit echter hoger, tegen de romp aan.
- Voorhand. Onder de voorhand van
het paard worden de voorste ledematen van het paard gezien. Wanneer het
paard een zadel opheeft, zal de voorhand zich vóór het zadel bevinden.
- Voorknie. De voorknie is de pols
van het paard en bevindt zich halverwege het voorbeen. Wordt vaak verward
met de elleboog, de elleboog zit dichter tegen de borst van het paard aan.
Gangen van een
paard
- Stap. Gewoon lopen.
- Stapvoets. Zie ‘stap’.
- Draf. Een diagonale gang waarbij
linksvoor en rechtsachter op hetzelfde moment opgetild en neergezet
worden, gevolgd door rechtsvoor en linksachter.
- Galop. De snelste gang van een
paard. Galop is een drietelgang, en daarmee asymmetrisch. In de
rechtergalop zal het paard de benen op deze volgorde bewegen: linksachter
wordt neergezet. Rechtsachter en linksvoor worden vervolgens tegelijk op
de bodem neergezet. Als laatst zal linksachter op de grond neergezet
worden. Op hetzelfde moment dat linksachter de grond raakt, heeft het
linker achterbeen de grond alweer losgelaten. Daarna zullen ook
rechtsachter en linksvoor de bodem loslaten en maakt het paard alleen nog
met rechtsvoor contact met de grond. Na deze stap zal het ‘zweefmoment’
komen, waarbij alle hoeven los van de bodem zijn. Daarna zal linksachter
weer op de grond neergezet worden enzovoort. In de linkergalop is de
volgorde net andersom.
- Tact. Dit is een term uit het
dressuur. Er wordt over tact gesproken wanneer wij het hebben over het
ritme waarin de hoeven op de grond terecht komen.
- Telgang. Dit is een type gang
waarbij het linkervoorbeen en het linkerachterbeen tegelijk verplaatst
worden, gevolgd door rechtsvoor en rechtsachter.
- Tölt. Tölt is een typische gang
welke vooral gezien wordt bij IJslanders. Het plaatsen van de voeten
gebeurd volgens hetzelfde principe als bij stap. Tölt verschilt van de
stap door de manier van optillen en neerzetten van de hoeven.
Medische
termen
- Droes. Droes is een
luchtweginfectie die veroorzaakt wordt door de bacterie streptococcus
equi.
- Dop. Met dop bedoelen wij een
melkkies (een kies van het melkgebit) welke op een blijvend gebitselement
blijft zitten.
- Klophengst. Een klophengst is een
hengst met cryptorchisme (er is een bal niet ingedaald in de balzak).
Harnachement
- Bit. Het metalen gedeelte van het
hoofdstel wat in de mond van het paard geplaatst wordt. Kan eventueel ook
van rubber of koper gemaakt zijn.
- Gareel. Een gareel is het halsstuk
van een paard, doorgaans gemaakt van leder. Veelal wordt het gareel door
een trekpaard gebruikt, soms ook door een werkpaard.
- Haam. Een juk (zie gareel) wat om
de paardennek bevestigd wordt zodat het dier een voorwerp kan trekken (een
koets, wagen, ploeg enzovoort).
- Hoofdstel. Een aantal (meestal)
lederen riemen welke om het paardenhoofd bevestigd kunnen worden. Het bit
wordt aan het hoofdstel bevestigd, evenals de teugels (leidsels).
- Rijbroek. Een rijbroek is de broek
die de ruiters dragen tijdens het paardrijden.
- Rijlaars. De rijlaars is een
bepaald type laars dat tijdens het paardrijden wordt gedragen.
- Rijzweep. Een zweep om het paard
tijdens het rijden of werken te corrigeren.
- Roskam.
De roskam is een onderdeel van de materialen waarmee je een paard
verzorgt.
- Sporen. Sporen zijn getande
wieltjes (of een metalen/rubberen knop) die aan de rijlaars bevestigd
kunnen worden. Ze dienen om een paard ‘aan te sporen’.
- Stoeterij. Een stoeterij is een
paardenfokkerij.
- Stijgbeugel. Een stijgbeugel wordt
door middel van stijgbeugelriemen aan het zadel bevestigd. De stijgbeugel
heeft als voornaamste doel om het paard te bestijgen, maar de stijgbeugel
ondersteunt de voet van de ruiter ook tijdens het rijden.
- Stijgbeugelriem. Een
stijgbeugelriem is een lederen riem die de stijgbeugel aan het zadel
bevestigt.
- Tuig. Het tuig is een samenstel
van (meestal) lederen riemen om het paardenhoofd en paardenlichaam. Veelal
wordt dit gebruikt bij werkpaarden of trekpaarden.
- Zadel. Het zadel is doorgaans
gemaakt van leder en wordt op de rug van het paard geplaatst voor het
rijden. Het zadel biedt de ruiter comfort en beschermt de rug van het
paard tevens tegen verwondingen.
Notitie
Ben
jij van mening dat er nog woorden missen in deze verklarende woordenlijst? Laat
het ons dan weten door een reactie te plaatsen (zie onderaan de pagina). De
vergeten term zal dan zo spoedig mogelijk toegevoegd worden aan de
woordenlijst!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten